Locatie: Waagmühle
We lezen voor het eerst iets van de Waagmühle in een document uit 1413. Volgens deze bron sloten Johann von Meroitgen en zijn collega-mijnwerkers een contract met Werner von Palant, waarin stond dat ze verplicht waren om een huur van 15 goede Rijnlandse guldens per jaar te betalen zolang ze “wierken up dem Berg”. Daarnaast moesten ze één keer per jaar helpen met het schoonmaken van een molenrad. Dit molenrad voorzag de molen van water uit de Wehebach.
Het reservoir van het molenrad is vandaag de dag nog steeds te zien tegenover de molen.
Op de Tranchot kaart van 1806/07 zijn bermen en andere sporen te herkennen in het huidige gebied van de woonwijk Talstraße. Het contract van 1413 kan daarom worden beschouwd als een betrouwbaar en zeer vroeg bewijs van mijnbouw (turf/ligniet) en de exploitatie van de Waagmühle.
Van de vermoedelijk 20 verschillende molens langs de Wehebach die het in de afgelopen 1000 jaren gar, is de Waagmühle de laatste aan de monding in de Inde. De naam “Waagmühle” heeft waarschijnlijk niets te maken met een molenweegschaal, maar komt waarschijnlijk van “Wehe-(Wah-)bachmühle”. In documenten uit de 17e eeuw wordt de betreffende molenaar op de Waagmühle Wahmüller of Wagmüller genoemd.
De Waagmühle was een hertogelijk verplichte molen voor de dorpen Lucherberg en Luchem binnen de“ Dingstuhl Pier-Merken“. Deze “molenplicht” hield in dat alle inwoners binnen de straal van de molen verplicht waren om hun graan uitsluitend daar te laten malen.
De familie Judden was al sinds het midden van de 17e eeuw pachter van deze molen. Deze wijdvertakte familie woonde al sinds 1480 in de regio Langerwehe, Luchem, Lucherberg en Pier. Door huwelijk ging de pacht van de molen over op de familie Wilkens. Zij kochten de molen op hun beurt in 1803 van de Franse regering, die de molen als voormalig hertogelijk bezit had geconfisqueerd na de bezetting van het Rijnland.
In 1820 was de Waagmühle een maalmolen met één wiel, twee maalwerken, een oliepers en één arbeider. Na 1830 veranderde de molen verschillende keren van eigenaar, net als het gebruik: de molen werd gebruikt voor spinnen en verven, na 1840 voor het malen van looi en uiteindelijk na 1850 voor het pellen van grutten.
In 1914 werd het eigendom van de mijn Goltstein, wat betekende dat de molen werd gesloten. In de gebouwen werden nu arbeiderwoningen ingericht. Via de rechtsopvolger BIAG Zukunft kwam het eigendom in handen van Rheinbraun AG en uiteindelijk in privébezit.
Sinds de afbraak van de boerderijgebouwen die in de Tweede Wereldoorlog werden verwoest, is alleen de gemoderniseerde voormalige molenaarswoning overgebleven.